Van oudsher biedt Gaasterland onderdak aan vluchtelingen. Als je nu door Balk loopt, kom je mensen uit verre landen tegen. Het AZC herbergt mensen uit Syrië, Noord Afrika, Afghanistan. Toen de Hongaren opstonden tegen het Russische bewind, vonden vluchtelingen ook hier een plek. Ga je door de tunnel bij de Galamadammen dan kom je Oekraïners tegen. Voor veel Joodse kinderen werd tijdens WO II hier een veilige plek gevonden. Wanneer we verder terug in de tijd gaan: Belgen tijdens de eerste wereld oorlog en Hugenoten aan het einde van zeventiende eeuw. Allen zochten een veilige plek.
Eeuwenlang was Nederland het grootse moslimland van de wereld en dat legde ons als kolonisator geen windeieren. In Ons Indië, het huidige Indonesië, wonen nog steeds de meeste moslims. We zijn het niet alleen kwijt, we zijn het vergeten. Begin jaren ‘50 toen Nederland, op Suriname, de boven- en benedenwindse eilanden na, een klein en welvarend land aan de Noordzee was, werd er tussen Balk en Oudemirdum een woonoord gevestigd, waar enkele honderden Molukkers bijna 15 jaar onder moeilijke omstandigheden verbleven: het kamp Wyldemerck.
Het bijzondere van dit kamp was dat het speciaal bestemd was voor islamitische Molukkers. In 1956 werd hier een moskee gebouwd met een minaret. In 1969 vertrokken de bewoners naar Molukse wijken in Ridderkerk en Waalwijk en werden de barakken gesloopt of verkocht. Snel nam de natuur het terrein over en inmiddels is het kamp alleen nog archeologisch aanwezig in sporen in- en op de bodem. Er staat nog een transformatorhuisje dat herinnert aan die tijd.
Oud-bewoners en hun familie zijn altijd blijven terugkeren naar de plek en hebben vaak goede relaties onderhouden met hun vrienden in de omgeving van Balk. Op het ogenblijk zijn er allerlei activiteiten die de herinneringen aan het kamp doen herleven. Het terrein in september 2022 grondig onderzocht op initiatief van de Molukse gemeenschap, archeologen en Staatsbosbeheer. Het project Wyldemerck, samen zoeken naar barakken in de bossen heeft op 20 oktober 2022 de Grote Archeologieprijs gewonnen en een artikel in Archeologie Magazine (voorjaar 2023). Het zoeken naar Kamp Wyldemerck gaat door. Door hier te klikken vindt u meer informatie over Kamp Wyldemerck. Hieronder het verhaal Met de brommer op bedevaart. Een aflevering in een feuilleton van 23 verhalen over mijn fictieve Friese familie. Avonturen met Pier Perfect, Oane, Witte Willem, de Daltons, Jonkheer Althusius, de jonkvrouw enhet kooikerhondje Tammie.
Met de brommer op bedevaart
‘Duizenden mensen om ons heen. Gelovigen. We rijden stapvoets. We hebben het gehaald. Ik zie eruit als een Harrison Ford in Indiana Jones: hoge laarzen, een vliegenierspet en een met bont gevoerde jas van dik canvas. Zo een als de Canadezen droegen in hun jeeps in de Tweede Wereldoorlog. Zij zien eruit als jonge Molukse strijders met hun sarongs, hun hoofddoeken, om. Donkere huidskleur, lenige lichamen. Ze zijn klein vergeleken met mij. Ik houd in. Juan, Assef en Achmed komen naar voren. Mekka, hun heilige stad. Ze stoppen en knielen. Ik geloof niets. Ik ben een ‘kafir’, ook ik stop en kniel.’
Oane en Pier zaten in de jachthut. Althusius was op bezoek, hij vertelde. Hoelang geleden was dit? Hij was nu zestig. Veertig jaar geleden. Voor Pier was dit nieuw.
Aan de oostzijde van het landgoed was een groep Ambonezen neergestreken. Eind jaren vijftig. Een aantal barakken, een moskee meteen minaret. Islamitische Ambonezen, soldaten van het Koninklijk Nederlands Indonesisch Leger met hun families. Een kampong in Gaasterland, van rijkswege goedgekeurd. Bont uitgedoste mensen met donkere huidskleur. De kippen liepen los rond. Bij mooi weer werd de vis op het dak te drogen gelegd. Soms was er commotie. De mannen gingen met grote messen, klewangs, het bos in om hout te sprokkelen en er vonden rituele slachtingen plaats. Het was onwennig, maar er verschenen goede artikelen in de krant. Er werden dansavonden gegeven. Het was het eerste Islamitische dorp in Nederland, gesubsidieerd door de landelijke overheid. Wie wist toen iets van de Islam? Vreemde eenden in de bijt.
Althusius’ nieuwsgierigheid was al vroeg gewekt. Hij kreeg er goede vrienden. In zijn jonge jaren bespiedde hij het kamp en luisterde hij naar de luidspreker op de minaret. Hij werd een keer betrapt door de Molukse jongens. Ze vroegen wat hij kwam doen. Hij rende angstig weg. Zijn nieuwsgierigheid was te groot. Pas jaren later toen hij Achmed leerde kennen, kwam hij in het kamp.
Achmed was de initiatiefnemer van de tocht. Hij had zijn HBS-diploma op zak, maar hij wilde Imam worden. Hij zocht naar wegen om zijn geloof te belijden. Letterlijk. Hij was nog jong. Juan en Assef sloten zich aan. Zij wisten toen al dat Achmed hun nieuwe Imam werd. Hun ouders wisten dat ook. Althusius studeerde al, maar kwam geregeld terug om zijn moeder te helpen bij het beheer van het landgoed.
In het kamp wijdden de gelovigen zich met overgave aan een godsdienstig leven. Er waren al enige bedevaarten ondernomen. Ze waren nog onervaren, ongeletterd en vooral: in den vreemde. Voor Achmed bood het geloof steeds meer een houvast. Bij Mekka, dacht hij ook, ben ik al een eind in de richting van de Indische Archipel. Dat hij ooit terug zou gaan, stond vast. Dat hij de anderen daarin zou begeleiden, dat moest hij nog uitvinden. Dat was een kwestie van geloof. Het was een bedevaart zeker, maar ook een verkenning van de wereld. Wat deden hun ouders hier? Oud-Knil militairen in Nederlandse dienst. Na de onafhankelijkheid van Indonesië vogelvrij. Ze waren onvrijwillig ontslagen. Ze hoefden niet te werken. Ze vonden werk, maar ze konden daar niet blijven.
Ze besloten per brommer naar Mekka af te reizen. Althusius was een avonturier, maar zijn avontuur was Gaasterland, dat stond al vroeg vast. Als hij een geloof aanhing dan was het een geloof in meervoud, een geloof van respect voor mensen en voor hun goden. Hij was handig en technisch. De jongens aanvaardden zijn steun zonder meer. Drie Mekkagangers en hun mecanicien. Ze waren vrienden. Vier maanden bleven ze weg. Juan, Assef en Achmed werden binnengehaald als helden, ook Althusius was een hadji.
Twee en een halve maand hadden ze over de heenreis gedaan. Vier brommers op weg van Friesland naar Mekka. 1964. Dwars door Europa naar Napels. Daar gingen ze op de boot naar Tunis. Door Libië, Egypte, over onverharde wegen, door gebieden waar geen wegen meer waren. In Kasseir vonden ze een schipper die hen naar de overkant van de Rode Zee, naar Janbo bracht. Toen verder. Woestijnen, sprinkhanen. Eerst regen en zon en toen alleen maar zon. Juan, Assef en Achmed hadden elk een laken bij zich voor het geval ze het niet zouden halen. Hun doodskleed. Gaandeweg gooiden ze zoveel mogelijk van hun bepakking weg, naar mate de wegen slechter en het weer warmer werd. De lakens niet. Je wist het maar nooit.
Althusius: ‘Pech en nog eens pech. Mijn brommer had de tocht het beste doorstaan. Ik voerde nog weinig bepakking mee. Voornamelijk gereedschap en benzine. Als zij de tijd namen voor godsdienstige taken, controleerde ik de brommers. Twee Kreidlers, een Puch en een Tomos.‘
In het Vaticaan was net Paulus de VI benoemd. De naam ‘Paulus’ gaf aan dat hij moderne heidenen wilde bereiken. Althusius stond erop dat de tocht langs Rome ging. Ze hoorden de nieuwe Paus spreken op het St. Pietersplein en ze aanvaardden zijn zegen. Assef kreeg twee dagen daarna een kaakontsteking. Hij was zo ziek van de pijn dat hij niet verder kon. Hij durfde niet naar de tandarts en was ook al heel lang niet meer geweest. Maar het kon niet anders. Het was snikheet.
Hij werd vakkundig geholpen door een Italiaanse dokter, een katholiek. De rotte kies ging er in een wip uit. Hij moest zijn broek naar beneden doen. Hij kreeg een injectie met antibiotica in zijn bil, een onderhoudsdosis medicijnen voor zeven dagen en een flesje waterstofperoxide voor onderweg. Assef was een eenvoudige jongen. Hij ervoer de doortastende medische ingrepen als een wonder. Ook toen het al lang niet meer nodig was spoelde hij zijn mond nog steeds met peroxide.
Het was hun eerste tegenslag. Ze haalden de boot naar Tunis.Vlak bij Tunis bleven ze een paar dagen staan om de tocht door Libië verder voor te bereiden. Ze logeerden bij vissers die geen vissers bleken te zijn. De Tunesische regering had in het kader van economische hervormingen een stam uit de bergen de visvangst bijgebracht. Maar de herders hielden niet van de zee. Ze hadden grote moeite met hun broodwinning. In gebrekkig Frans spraken ze over hun problemen: zonen van Nederlandse Indische soldaten en zonen van vissende herders. Het gaf een schrale troost over bestemmingen, over het levenslot dat je niet volledig zelf in de hand hebt. Ze vroegen gezamenlijk om de zegen van Allah. Ze bleven er een week. Althusius had een hutje op het strand gebouwd. Hij zwom, hij vliegerde. Het was vakantie.
Ze hadden al wel betaald, maar de eerste schipper die hen zou meenemen over de Rode Zee kwam ’s avonds niet opdagen. Pas in Mekka zouden ze weer geld bij het consulaat kunnen halen. Dit was een grote tegenslag en het leek erop dat de karavaan hier zou stranden. Alhusius:
‘De jongens zijn vertwijfeld. Hebben ze iets fout gedaan? Elke dag bidden ze vijfmaal. Hoewel ze niets hebben, geven ze soms iets weg. Er wordt altijd gevast tijdens de ramadan. Er wordt niet gedronken en er wordt rein voedsel gegeten. Achmed heeft de Koran vijf keer gelezen. Wat hebben ze verkeerd gedaan? Rust er geen zegen meer op hun bedevaart. Ze werpen zich ter aarde en bidden om vergiffenis.’
Althusius kon zichzelf wel voor de kop slaan. Ze hadden vooraf betaald, in goed vertrouwen. Juan, Assef en Achmed wijdden zich met nog meer overgave aan hun gebed. Hij vond die middag een andere schipper, een gelovige. Deze vond het geen probleem als ze achteraf betaalden. In één dag gingen ze door de hel naar de hemel en ‘s nacht lagen ze aan dek naar de sterren te kijken. Het leven bood nieuwe kansen en mogelijkheden. De zegen van Allah rustte wel degelijk op deze tocht. Althusius:
‘Ik droom die nacht van de zee die open gaat. Volk na volk wordt er door heen geleid. Ik zie een man op het water staan. Hij wenkt. Ik word wakker. Een helder licht schijnt van boven. Het is nog nacht. Een kraan zwaait een net over het schip en een regen van vissen daalt neer. We springen op om alle vissen binnen boord te houden.’
De schipper had halverwege bedacht: waarom zal ik niet een net uitgooien, ze liggen toch nog te slapen. Een schipper met god. Hij stond als een zeerover te lachen om onze verbijstering. In de haven aten we geroosterde vis met citroen. Een ontbijt voor vorsten. Hij zegende de bedevaart en kuste ons als een vader. Het was nog drie dagen rijden. Mekka, de heilige stad. We hebben het gehaald. We bleven er vijf dagen. Nu ging het erom gewassen te worden, om rein te worden, om te geloven, om ‘hadji’ te worden. Mijn opluchting was groot. Ook ik dankte Allah. Eigenlijk wilde ik alleen ‘Het huis van God’ en ‘de zwarte steen’ zien, zoals een moderne toerist dat doet. Daar was geen sprake van… We werden ondergebracht in tentenkampen. Ook ik deed mee met de rituele wassingen. Ik was er niet op voorbereid. Het was vanzelfsprekend dat ik meeging. De schipper voer ons terug naar Suez. In Alexandrië vonden we een vrachtschip naar Venetië. Toen waren we in twee weken weer terug.
Pier had met open mond geluisterd. Althusius op bedevaart met Ambonezen. Oane was in Indonesië gelegerd geweest als marinier. Zijn laatste actie in dienst van Hare Majesteit. Daarna was hij voorgoed afgezwaaid. De wijze waarop de soldaten van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger op transport naar Nederland waren gezet was veelbetekenend: bij aankomst hoorden ze van hun ontslag. Het was ten tijde van Luns, oud-minister Luns, beschermheer van de overzeese gebiedsdelen. NSB-lid, die achteraf beweerde dat zijn broer hem zonder zijn medeweten ingeschreven had als lid. Hun jeugd in de schaduw van Joseph Luns, zoals in Frankrijk hele generaties opgroeiden met De Gaulle, Pompidou. Terwijl de televisie het dagelijkse leven toen nog niet domineerde. In hoeveel kabinetten had die Luns niet gezeten? Pier keek naar Oane en Althusius. Ze zwegen.
Het werd stil in de jachthut. In het westen ging de zon onder. Ze keken er naar: Hun venster op de wereld. De reigers keerden terug naar het bos. De eenden zochten beschutting in het riet. Althusius zei: ‘Ik gooi de botten in de bak.’‘ Die uitdrukking kende Pier nog niet. Het werd tijd om te gaan slapen.
BB
(Vertaald in het Fries door Baukje Stavinga. Verschenen in Hjir 36(2007)3. Opgenomen in Ien mei de dingen (Noordboek, 2009.)