Leven voor de krant

In de zomer van 2007 mocht ik het boek ‘Mathieu Smedts, De katholiek die Vrij Nederland redde’ (Igor Cornelissen, Nijgh & van Ditmar 2006) van Hugo Arlman lenen. Arlman werkte bij Vrij Nederland. Een boek over zijn oude baas. Cornelissen werkte ook bij VN en hij heeft een informatief boek geschreven. Ik leen nooit boeken, ik koop ze meestal. Maar het was vakantie. Zuid-Frankrijk. Klein hotelletje. Als reiziger, een tijdelijke bezetter in een vreemd land, leen je alles van elkaar om op de hoogte te blijven van het thuisland. Met dit boek kwamen herinneringen aan mijn naoorlogse vaderland weer tot leven. Een leven voor de krant.

Op de flap staat: ‘Toen Mathieu Smedts in 1955 van de Volkskrant overstapte naar het socialistische Vrij Nederland was dat een saai, noodlijdend weekblad. Binnen tien jaar was VN onder zijn leiding een bloeiend en spraakmakend blad dat door de linkse intelligentsia werd gespeld. Smedts’ overgang werd door de katholieken gezien als verraad en in de rode beweging ontmoette hij in het begin veel wantrouwen. Hij bleef ondanks al zijn kritiek op de kerk, het geloof van zijn jeugd trouw. Smedts had in het verzet tegen de nazi’s voor hetere vuren gestaan. Hij was wegens spionage ter dood veroordeeld en in afwachting van de valbijl in Duitse tuchthuizen opgesloten. Hoe slaagde de Limburgse boerenzoon erin van VN een gezaghebbend blad te maken? Hij gaf journalisten als Joop van Tijn, Rinus Ferdinandusse, Martin van Amerongen, Jan Rogier en medewerkers als Bibeb en Tamar (Renate Rubinstein) alle ruimte. Maar uiteindelijk keerden ze zich tegen Smedts die, geplaagd door nachtmerries over de dreigende valbijl, (te) vaak in de drank vluchtte.

Zo staat het er, kort en krachtig, geen opsmuk. Een leven van verzet en toewijding. De oorlogsjaren lieten hem blijkbaar niet los en zijn journalistieke bevrijding moest steeds doorgaan. De bevrijding van de drank kan een ander niet voor je doen, dat moet jezelf oplossen. Het merkwaardige van Igor Cornelissen is dat hij zichzelf als redacteur, die toch veertien jaar voor VN werkte, in de derde persoon opvoert. Dat geeft het een muffe kamergeleerdentoon, die helemaal niet bij Smedts past. Pas in de laatste alinea en in de allerlaatste zin: ‘Ik heb, in de geest van de overledene, die middag nog menigmaal met een geledigd glaasje tegen de asbak getikt’. Daar is ie dan, Igor de mens. Na 196 pagina’s is het hoge woord eruit: we drinken er nog een borrel op!

De werkelijkheid van het toenmalige VN was: drinken met Mathieu. Dat gaat niet in de derde persoon. Smedts was een talentenjager, maar ook een zuipschuit. Daar kon geen redacteur lang omheen, ook hij, Cornelissen niet. Smedts stond erom bekend. Het deed niet af aan zijn werklust, het droeg bij aan zijn faam. Hij maakte er goede vrienden mee. Ik was een goede vriend van Smedts. Een geheime vriend. In de geest en naar de letter. Als lezer sluit je geheime vriendschappen, daar hoeft een schrijver niets van te weten. Waar zal ik beginnen. In Sospel? 

Ik kom al sinds de jaren zeventig in deze streek: de bergen aan de Côte d’Azur, de Alpes-Maritîmes. Elke keer als ik van Sospel omhoog naar mijn hotelletje in Moulinet fiets moet ik aan Smedts denken. Vroeger logeerde ik even over de grens in Italië. Dan fietste ik van Olivetta naar Sospel. Toen had ik dat ook al. De verhalen gingen Smedts voor uit. Hij woonde vlak buiten Sospel. Ik weet waar zijn huis staat. Ik heb Smedts niet persoonlijk gekend. Ik ken hem uit zijn boeken. ‘Leven als God in Frankrijk’ en ‘Italië, land, volk, cultuur. Wat een eruditie! Geen moderne tourist, een reiziger met verstand. Onze paden kruisten nooit, maar in zijn voetsporen wilde ik wel treden.

Smedts had zich verschanst in Sospel. Hij schreef erover: ‘Het dorp is aan alle kanten door bergen omringt, een majestueus landschap. Van welke richting men het ook benadert, een bergtop moet men over en de haarspeldbochten zijn talrijk. De afstand vanaf Menton is 21 kilometer. Met de auto doet men er een kleine drie kwartier over. Over de Col de Castillon en langs Castillon zelf, het modernste dorp aan de Côte d’Azur, zoals de bewoners zeggen. Het is namelijk na de tweede wereldoorlog op kosten van de Amerikanen herbouwd. Zij hadden het per ongeluk platgebombardeerd. De weg van Nice voert over de Col de Braus, 1002 meter hoog. De automobilist draait 44 haarspeldbochten voordat men neerkijkt op de rode daken van het dorp. Er is een smalle weg naar het noorden, door het ravijn van Piaon naar Turini, dat 1600 meter hoog ligt, een wintersportcentrum. De vierde weg gaat over de Col de Brouis (869 meter) naar Tende en Turijn. Menigeen die naar Turijn wil komt in Turini terecht. Een vijfde weg, die (dan in 1972) gaat naar Piène, dat tot 1947 Italiaans was, en naar Olivetta, dat na de oorlog Italiaans is gebleven…’ (Uit: ‘Leven als God in Frankrijk’)

En ik ken Smedts van de krant: van Vrij Nederland van de stukken van zijn medewerkers. Had Bibeb niet prachtig mijn neef Bert Bakker geportretteerd (21 juni 1969). Zij opende een wereld van nieuwe interesse. Veel later herdacht Henk Romijn Meijer mijn verongelukte nicht, de galeriehoudster Dieuwke Bakker (7 juli 1984). Bijzonder mens met een ‘scheef leven’. Smedts stimuleerde zijn medewerkers tot zelfstandigheid, tot mooie stukken, tot meer journalistieke bevrijding. Mathieu was een bijzondere bovenbaas, van bazen moest ik niets hebben. Mathieu was meer dan een verre buur, hij was familie. De krant, dat was je familie: met de bijlagen, met de weekbladen. Serieus leesbaar voer, actualiteit, achtergronden. De krant, dat is het leven! Net als eten, liefde en drank. Liefst elke dag en in het weekend dubbele porties!

Door het boek van Cornelissen kwam ik er weer op. Amsterdam, begin jaren ‘70. Ik leefde met de krant. Dat kwam door Smedts. Waarom zelf niet een krant beginnen? Een lezer heeft ook bevrijding nodig. In het begin van die jaren zeventig richtte ik met gelijkgestemden de Gekkenkrant op. De ‘Gekken’krant was een blad voor en door gekken. We traden daarmee in het journalistieke voetspoor van ALOHA en HITWEEK. Daar hielden we ook kantoor. De Bajes-krant kwam er later bij. Informatief voor boeven en bewakers. Cult-bladen, single Issues. Zeker, maar journalistiek interessant. De formule van de ‘Gekken’krant was simpel: u schrijft, wij drukken en zorgen voor de verspreiding. Nederland en een kleine veertig inrichtingen werden opgeschrikt door een nieuw medium. Informatie over verkalkte instituties. Geen censuur: alles in de krant, roddel, hoor- en wederhoor achtergrondstukken, een echte krant maar dan: van en door gekken. Die formule leert drie lessen:

– Een organisatie wil beheersing houden over alle informatiestromen – Met de ‘Gekken’krant, namen wij die inrichtingen allerlei informatie af (brieven en ervaringen van patiënten) en we pompten er informatie in (artikelen over rechtspositie, medicijnen en nog zo wat). We vielen ze lastig met activiteiten, met onaangekondigde bezoeken (De VARA en VPRO filmden hoe we er uitgebonjourd werden). Dat was weer leuk voor de krant waarin, het allemaal weer in extenso beschreven werd. Met foto’s natuurlijk, mannen in witte jassen, boze gezichten, maar nu ook met spandoeken en slogans … ‘De sociologie van de toegepaste informatiebeheersing’ noemde ik dat. Daar had zo’n ziekenhuisorganisatie (en het Stichtingsbestuur) geen antwoord op. Les twee:

– Een organisatie wil greep houden op de hiërarchieën – Je stuurde ‘verkenners’ en je zocht ‘voormannen’ en ‘informanten’. Als je die eenmaal hebt, en die doen (anoniem) mededelingen, dan gaat een hiërarchische organisatie op tilt. Een variant hiervan is ‘pin the person’. Bij een inrichting zoek je de eerst verantwoordelijke, die stel je vervolgens persoonlijk verantwoordelijk voor zijn daden. Zijn doopceel wordt gelicht, alle mogelijke interessante informatie bijeengesprokkeld en je zorgt dat de media gaan op zijn spoor gaan. We waren toen actief bij St. Joris, een schrijnende toestand. Vooral de 19de eeuwse afdelingen in het oude Delft. We legden contacten met de plaatselijk pers. In de Delftse Courant kon je lezen: X, psychiater, Rotary-lid, die bejaarden op vervallen afdelingen laat wegkwijnen, is in opspraak gekomen. Je doet hierbij, met de toevoeging ‘Rotary-lid’, nog iets meer dan hiërarchieën slechten, zijn vriendjes worden er ook zenuwachtig van. Ze gaan op de club vragen wat ie eigenlijk in zijn werk doet. Je ziet het al voor je: Toch eens aan X vragen wat er aan de hand is … Zo werkt dat. 

– De derde les van de ‘negatieve optatie’ werkte ook goed. Het gaat zo: Landelijke omgeving, beukenbomen, immense groene grasmat. De camera loopt, de bandrecorder staat aan, felle lampen. Je zegt zelfverzekerd: ‘We weten niet wat goed is voor de mens. Maar we kunnen wel heel nauwkeurig aangeven wat slecht is…’. Met name daar, daar op afdeling 6B… De camera maakt een zwaai naar achteren, over de immense grasmat langs een verkreukeld bollenveldje… In trillende beelden wordt een negentiende eeuws paviljoen zichtbaar… ‘Waar de shocktherapie nog gebruikt wordt…’ voeg je er dreigend aan toe. Daar hadden onze toenmalige hiërarchische tegenspelers met hun stichtingsbesturen geen informatie voor ter beschikking.

Ze stonden met de mond vol tanden. Hun taak was ‘zorgen voor’, ‘hulp bieden’. Maar dat zijn zaken die zich slecht lenen voor publieke argumentatie. ‘Neem weg wat schadelijk is, wat schade berokkent’, roep je luid in het front van de camera. 

De media gingen daar toen gretig op in. De bevrijding binnen instituties moest nog op gang komen en er werd ‘een lange mars door de instituties’ afgeroepen. De media konden daar bij helpen. De bezetting van Dennendal in 1974 was live op de tv te zien. Carel Muller, de dienstdoende psycholoog, zou sneuvelen in het voetspoor van Rudi Dutschke. Muller’s korte mars door het hulpverleningsinstituut zou die avond worden beëindigd. Dat hadden de camera’s, de Minister President, de ouders van de kinderen en het Nederlandse volk, al begrepen. VARA-man Frits Bom rook lont. De Telegraaf had eerder softdrugs geroken en wakkerde de strijd aan tot krankzinnige proporties. ‘Den Dolder draait dol door kabouters’ zette ze boven het eerste artikel. Wantoestanden werden gemeld, de rest ging vanzelf in die dagen van het gezonde Volksempfinden. Niet alleen baarden moesten eraf, de kop van Muller moest rollen.

De journalisten zijn erbij, echter een gewone krant kon dit niet alleen meer behappen. Het Nederlandse omroepbestel stond op zijn vesten te schudden. Alles en iedereen was in beweging, zelfs Joop den Uyl maakte overuren. De ether viel toen nooit stil over democratisering en emancipatie. Iedereen nam en had er tijd voor. Nederland beleefde bezettingen en lange nachten. De beste beelden kwamen van hijgende en zwetende reporters op locatie. De KRO had ze, de VARA stuurde ze erop uit, de AVRO deed er aan mee. Met een beetje tam-tam zat je in het NOS Journaal. Toen ging het om mensen die ‘in verzet’, of meer algemeen ‘in beweging’, waren en daar waren de media voor bedoeld.

De gedrukte media waren toen hulpmiddelen om kennis te vergaren, om kennis door te geven. Ze leverden ook kennis voor actie: Je had toen bijvoorbeeld Saul Alinsky. Hij stelde z’n inzichten in boekvorm beschikbaar (Alinsky, Rules for radicals). Een voorbeeld: Er is een arme buurt in de Bronx en ze hebben helemaal niets en alles is ellende. Ze eten alleen maar bonen en uien. Als ze Alinksky erbij halen dan zegt hij: ‘Maar misschien is dat juist jullie sterke punt: jullie hebben hier helemaal niets en alles is ellende, jullie vreten alleen maar bonen en uien.’ Alinsky’s idee rijpt om met zijn allen naar een avond voorstelling in het naburige sjieke theater te gaan en flink veel bonen en uien te eten. Bij die voorstelling zijn altijd de deftige beslissers en – dat is belangrijk in dit voorbeeld van Alinsky’s orde – hun vrouwen. Die avond is het niet te luchten in het theater en dat is de vrouwen net wat te veel. Deze actie ‘van buiten de orde’ levert de buurt snel redelijke gezondheidszorg voorzieningen. Dat laatste en dat verhaal van de bonen, dat moet natuurlijk in de krant.

Ik heb in de jaren tachtig en negentig overal ‘locale kranten’ gemaakt. De ‘krant’ was het medium op locatie, het internet kwam er later bij. De intrede van de nieuwe technologie maakte dat geleidelijk aan mogelijk en ik heb in 1987 een locale informatie- en communicatiedienst opgericht. Met een ploegje redactieleden, computer(s)netwerken en een bus, reden we erop uit om ‘voor u, op uw locatie. uw eigen informatievoorziening vorm te geven’. Communicatieproblemen, zoals die van Alinsky en van de ‘Gekken’krant, zijn te beschouwen als ‘ongestructureerde problemen’, die niet zonder meer door één discipline kunnen worden opgelost. Eén oplossing is om de communicatie: ‘who says what in what channel, to whom with what effect’ op locatie met verschillende deelnemers diepgaand en al doende – door samen kranten te maken – te bestuderen. Bijvoorbeeld: Informatie van burgers naar overheden en weer terug (1), tussen overheden en weer terug (2), van dienstinstellingen naar burgers en weer terug (3).

Dit gaat verder dan journalistiek en journalistieke vernieuwing. In de tijd van Mathieu Smedts gingen kranten en journalisten ook verder. ‘Informatie verwerking’ waarbij verschillende deelnemers actief zijn, moet ook verder gaan. Dat wordt mogelijk door de technologie. Het komt ook door de oorlog en de bevrijding, denk ik. Er komt iets bij, er moet iets afgemaakt worden. Daar bewonderde ik Smedts om: als verzetsheld, maar ook als ‘bevrijder’, hield hij niet op. Daar herken je een moedig journalist aan. Sommige drukkers gingen nog verder. Ik weet zeker dat Smedts zich dat – door zijn lange gevangenschap – realiseerde. Geen krant zonder drukker, gedrukt papier blijft.

Uit Trouw 2 februari 1995: ‘Gruwelijk is geweest, dat de Duitsers het gehele bedrijf van onze drukker S.J.P Bakker, te Amsterdam hebben uitgemoord, waar zij, behalve Bakker, ook zijn hele technisch personeel, vier man sterk, fusilleerden..’. En: ‘Het vervult ons met dankbaarheid, te weten, dat Bakker, staande voor zijn moordenaars, getuigd heeft, dat hij dit werk deed in de wetenschap, dat hier de dood op stond, maar dat hij dit moest doen, omdat hij hiertoe door zijn beginsel genoopt werd.’

Als oom Paul nog geleefd had, had ie het naoorlogse Vrij Nederland voor oom Mathieu gedrukt. Bevrijding moet, als het eenmaal is begonnen, doorgaan. Dat weet ik zeker. Igor, Hugo, daar tik ik voor met het lege glas tegen de asbak. Mijn leven voor de krant.

BB

Bronnen

Alinsky, S. D. : Rules for radicals. Vintage Books Edition. 1971

Cornelissen, I. : Mathieu Smedts, De katholiek die Vrij Nederland redde. Nijgh & van Ditmar, 2006

Smedts, M. : Leven als God in Frankrijk. Wereldvenster, Baarn, 1972

Smedts, M. : Italië, Land, volk, cultuur. Wereldvenster, Baarn, 1963