De wet van Moenk

De Universiteit van Utrecht zit buiten de stad in de Uithof. Een lange autobus kronkelt je erheen als een paling door een ton. Hij rijdt zo ver door dat je denkt in Lelystad bent aangekomen. Eenzaam rondgestrooide hoogbouw omringt je, behalve deze bussen is er op de campus nauwelijks nog gemotoriseerd verkeer. Slechts fietsers, wandelaars en verdwaalde studenten zijn tekenen van een bescheiden aards leven. De wetenschap is verbannen naar de anonieme gebieden, misschien met perspectief, naar zonder veel identiteit.  Althans, zo ervaar ik deze absolute betonnen conceptie van de naoorlogse universitaire werkelijkheid. De Vrije Universiteit in Amsterdam heeft dat ook en de Universiteit van Amsterdam schurkt in oost met nieuwe hoogbouw tegen de ring. Grote gebouwen aan de rand van wijdse velden, waar geen koe meer is te zien, en waar, op de vierbaanswegen die er omheen en naar toe leiden, op elk moment een file kan staan. Dit zijn toplocaties langs verkeersaders waar vooral universitaire bestuurders resideren.

 Filevorming in de wetenschap is een opmerkelijk verschijnsel: veel studierichtingen, veel studenten, veel auteurs met ondermaatse artikelen. ‘Wachten en wachtrijen’ zijn ook interessante gebieden voor onderzoek. De busmaatschappij in Utrecht heeft dit probleem aardig opgelost met eigen busbaan, de buspaling slingert met een ongehinderde snelheid naar de verre buitenwijk en brengt je even snel weer terug op het station. Bij de Nederlandse Spoorwegen aangekomen, gelden andere wachttijden. Dat kan ik met de precisie van een dichter aangeven (‘Kwam laatst op het spoor in Utrech, rijdt de laatste trein net weg… ). Daar heb je geen verbeelding voor nodig, dat schijnt gebruikelijk. Er hoeft maar iets te gebeuren of de dienstregeling van de NS verandert volledig. Ik heb een voor-empirisch vermoeden dat de NS computers tegenwoordig constant naar een optimum zoeken in een eindig universum van mogelijkheden. Dit betekent dat er bij een incident ergens op een traject (‘Trein kwam in aanraking met persoon’), de gehele Nederlandse dienstregeling een ander optimum krijgt. Hoe communiceer je met gebruikers, als er nodig – met tijden en bestemmingen – geschoven moet worden? Dit terzijde, maar het blijft een interessant gebied voor onderzoek.

Een belangrijk obstakel in de wetenschappelijke voortgang is Wittgenstein, en ook niet-universitaire moderne schrijvers hebben veel last van hem gehad. Er zijn verschillende manier om Wittgenstein te tackelen. ‘Doe maar gewoon.’ Of: ’Houd het simpel.’ Of beter: ‘Waarom maak je er geen mooi verhaal van in een goede stijl’, zijn redmiddelen om Ludwig te omzeilen. Een nieuwe lezing van zijn Tractatus houdt in dat we ‘het idee van onzin’ opnieuw moeten waarderen. Veel onzin blijft waardevol, ook als er uitspraken over gedaan worden. Ik zeg hier geen woord te veel, zo is het.

Op vrijdag 22 januari vond er een symposium over Literatuur en Wetenschap in de Uithof. Sprekers waren Abram de Swaan en Menno Lievers. Hoe deze dingen, die niet te verenigen zijn, daar bijeen werden gebracht, is mij duister. Toch vond er ook een boekpresentatie van De wet van Moenk, het romandebuut van Jaap Bos plaats. De roman is biografisch van opzet en daarmee heeft Bos – oud-wetenschapper, nu romancier – zich ongekende vrijheden verschaft.

De wet van Moenk (Uitgeverij Magonia, 2016) leest als een goed geoliede trein, je hebt niet het gevoel dat de auteur onderweg veel gehinderd wordt door obstakels. Verder zeg ik hier niets over. Aarzel niet, snel op de fiets naar de erkende boekhandel bij u in de buurt, of even zoeken op het Internet.

Trefwoorden: Moenk, Jaap Bos, debuut, Magonia, Lex Jansen.

Bert Bakker

Naschrift

‘Lezers hebben ook een taak,’ zo eindigt deze roman. Er worden in De wet van Moenk tenminste drie lijnen getrokken. Je ziet gebeurtenissen door de ogen van een ik-persoon, je kijkt met de ogen van Moenk, een fotograaf, en er is een derde onzichtbare verhaallijn, die niet van de ik-persoon is en niet van Moenk. Die lijn zou je de lijn het archetype kunnen noemen of te wel de Wet van Moenk.

Op pagina 158 wordt de Wet van Moenk zo onder woorden gebracht: ‘De tragiek van de mens is… dat hij niet ziet dat de wereld waarin hij leeft zich voor zijn ogen afspeelt, zonder reden, zonder doel, zonder oorzaak.  We staan midden in het leven en we beseffen het niet…’ 

We beseffen die tragiek niet als ik-zeggertje, niet als professioneel fotograaf. In zijn wet is ‘alles met alles verbonden, maar niets leidt tot iets.’  De perspectieven wisselen overigens en ook de vertelsituaties liggen niet vast. In Moenk komt geen ‘Alwetende verteller’ aan het woord en Bos houdt met strakke hand de perspectieven uit elkaar, daardoor ontstaan er markante verbindingslijnen, zonder dat de indruk gewekt wordt dat er ‘alwetend standpunt’ is. Moenk is een knap biografisch spel met lijnen en perspectieven, zonder wetmatigheden.

Ik zie het als mijn taak om u, als lezer, op dit mooie boek te wijzen.