In gesprek met mijn moeder

Het dossier Vught 1944, het ligt voor me. Mijn moeder zit met mijn vijf oudste broers in kamp Vught. Ik aarzel om het in te zien, het is geschiedenis, ik weet wat erin zit. Waarom zal ik het na al die jaren weer openen? 

Moeder was getrouwd met een jurist, ze volgde hem op zijn standplaatsen in de rechterlijke macht. Abraham Bakker, vernoemd naar Abraham Kuyper was de éen na laatste telg uit de familie Bakker-Althuisius. Hij weigerde een Joodse collega te vervangen en hij weigerde voor de Duitsers te werken. Hij dook onder en dat was de reden dat mijn moeder met haar kinderen opgepakt werd.  Hoe verging het haar daarna? Ze stond er alleen voor. Was er niet heel veel risico in het spel? Hoe kwam ze vrij? Bert Bakker schetst het perspectief van een Amsterdamse vrouw, Riek Dik, in de Friese familie Bakker. Een tweestemmig verhaal.

Bert Bakker: ‘Moeder zat daar niet toevallig. Ik ga ervanuit dat de activiteiten van de familie Bakker, zoals Toni Boumans in haar boek Je mag wel bang zijn maar niet laf beschrijft, niet als ‘losstaande gevallen’ kunnen worden bekeken.  Mijn neef Popke Sjoerd bijvoorbeeld werd op 7 mei 1945 op de Dam heel vakkundig omgelegd met twee kogels. Eén in het hoofd en éen in een long.  Toeval? Nee. Hij was éen van de familie waarvan de SD zei, dat ze een Privatkrieg met Duitsland voerde. 

Mijn vader werd na de oorlog in het kader van de Bijzondere Rechtspleging als president van het Tribunaal in Assen aangesteld. Hij stierf op 14 juni 1957, toen ik 8 jaar was. Moeder was van 1906, net 50 jaar oud, 10 jaar jonger dan hij. Moeder overleed in 2001. In haar leven heeft ze het langst gewoond in ’t Harde, in de Zandsteenstraat, op degelijke grond’.

Ik keer terug en bel bij haar aan, even later hoor ik gerommel achter de voordeur. Ze zet haar rollator opzij. Ik hoor dat ze de sleutel omdraait. De deur gaat open’.

Fragmenten

‘Toen ze uit Vught kwam en doorreisde naar haar geboortestad, wat zag ze toen de trein binnenliep langs het Muiderpoort. Wat hadden de Nazi’s aangericht, wat was er in haar Amsterdam gebeurd? Waar was ze terecht gekomen met haar jongens? Ze moet verbijsterd geweest zijn. Dit weet ik zeker: vanaf toen was het geen dagelijkse pijn, maar een veenbrand van angst en ongenoegen, van twijfel en onzekerheid, van slapeloze nachten.

‘Moeder is overleden. Al meer dat 20 jaar is ze er niet meer, ik ga naar haar toe. Het is winter en even, net als in vele voorgaande jaren, is het wel koud, maar heeft het nauwelijks gevroren. Het is nat en tochtig weer. Ik sta voor haar huis en voor ik aanbel, kijk ik nog even om me heen. In de tuin staat een conifeer, uitgegroeid tot een boom. Het valt me op hoe beschut en droog het bij de stam is. Als ik moet wachten, of het wordt slecht weer, zou ik er goed kunnen schuilen. Opnieuw is het oorlog’.

‘Zie mijn moeder, ze is jong oud geworden, haar rug is krom, overal heeft ze pijn, ze doorstaat het dapper; ik sta naast haar en ik houd haar hand stevig vast, alsof ik bang ben haar en mijn verleden kwijt te raken’.