Gean yn ‘e rapportaazje

2010 was mijn Rink van der Velde jaar. Ik mocht tien dagen in zijn ark verblijven om er te schrijven. Ik had werk onder handen. Hierbij een verslag van mijn dagelijkse bevindingen.

Een hartelijke ontvangst bij de ark door Henk en Joukje Visser. Er bleek een nieuwe medebewoner op het erf. Hij werd me keurig voorgesteld en ik noemde hem Hans Kraay jr., naar de zoon van de beroemde voetballer en trainer. Hans is zelf trainer, voetballer en ook, net als pa vroeger, geregeld te zien op de televisie in voetbal praatprogramma,s. Mijn Hans kon niet praten en of hij ooit zal leren voetballen is onwaarschijnlijk. 

Hij zat roerloos op een tak en vermoedelijk was hij te vroeg uit het nest getuimeld. Gedurende mijn eerste dag hield hij dat rustig vol. Geen beweging, een achterdochtige blik misschien, geen gekras met schorre keel, niets. ’s Avonds keerde ik terug van het Polderhuis. Ik had er goed gegeten en gedronken. Opperbeste stemming. De wegen waren geasfalteerd, ik hoefde nauwelijks te trappen. Met de fiets rolde ik moeiteloos door het wolkenloze landschap. De wereld was hier voor mij drooggemalen, door de dijken was de intocht naar het beloofde land met schrijversark een makje. Alles blauw, hier en daar een mistflard. Extra service van boven: De zon was aan de voorkant van de ark gedraaid. Wat wilde ik meer?  Nog een borrel en dan naar bed. 

Misschien had ik best wel een praatje willen maken, desnoods over voetbal, maar Hans Kraay jr hield zijn bek stijf dicht. Dat is maar beter ook, dacht ik, al dat geklets waar draagt dat aan bij? Zou Nederland er wereldkampioen van worden in donker Afrika? Zwijgzaam dronk ik mijn laatste glas in afwachting van het verdwijnen van de zon. De natuur hield haar adem in, misschien was ergens in de verte een boer nog het gras aan het keren, maar verder geen geluid. Ik zweeg. Mijn wereld was geëffend als een voetbalveld. Het was tijd om te gaan liggen.

Ik lag er nog geen halfuur in tot ik geluiden op het gangboord, hoorde. Ik dacht dat de marter weer terug was, die marter die vorig jaar nogal voor overlast had gezorgd en die zijn verblijf onder de ark had. Het bleek Hans Kraay jr. te zijn. Hij sjokte op zijn vleugels alsof hij dronken was. Misschien deed hij pogingen om op te stijgen? Aan het eind gekomen probeerde hij op te krabbelen tegen de windschermen. Op de ramen zaten van die plakvogels. Had hij die gezien? Of had hij in mij zowel Pake als Beppe herkend? Kraay jr bleef maar springen en dansen. Kraaien, rare vogels. Ik viel weer in slaap.

Even later was het wederom een lawaai van jewelste: kikkers in meervoud. Hans bibberde op het gangboord of hij bang was. Ik luisterde nog eens goed en stelde toen vast dat het, bij de ark, slechts om twee kikkers ging. Ik aarzelde nog over hun namen. De Dikke en de Dunne? Uiteindelijk koos ik voor Dikker en Thijs, naar de beroemde lunchroom in de Leidse Straat waar ik vroeger met mijn moeder at, als ze zaken in Amsterdam had gedaan. Nu zit de Etos daar met tandpasta, zalfjes en geurtjes. Ik wed dat je daar vroeger kikkerbilletjes kon eten. Ondanks de herrie van D&T viel ik toch weer een paar uur inslaap en droomde van lekker eten.

De volgende ochtend was Kraay jr gevlogen. Hij had zoveel stront achtergelaten, dat het gênant was. Niet netjes, maar, hij misschien bang was geweest? Dat telt niet, dacht ik, alles weer opruimen en alles weer achterlaten zoals je het heb aangetroffen, anders wordt het een janboel bij de schrijversark en in de natuur in het algemeen. 

Ik vond nog een zwarte veer. Een penneveer ter inspiratie? Hans jr wenste me een goed schrijversverblijf toe, dat wist ik zeker. Ik kon niet veel voor hem doen, maar ook ik wenste hem een goed seizoen toe. Als hij eenmaal goed kon vliegen, dan zouden nieuwe doelen zich als vanzelf aandienen. 

Aan Dikker & Thijs begon ik me toch wel behoorlijk te ergeren. Ze begonnen op ongeregelde momenten aan een nieuw blaasconcert. Uitgerekend tijdens mijn middagdutje. 

Ik dacht een haas in het riet te horen. Aan de westelijke kant. Ik trok erop uit met de kano. Ik zocht de wal af maar vond niets. De boer hiernaast had het land gemaaid en reed met de trekker rond. Haas hield zich schuil. Toen ik ’s avonds terugkwam van het Polderhuis (Heerlijk gegeten en gedronken. De zon stond er weer schitterend bij) sprong er een ree in het water en zwom De Petgatten in. Die heb ik toen maar ‘Haas’ genoemd. Ik had ‘em goed in gaten, want daags erop, rond het zelfde uur, zelfde plek, dook hij er weer in. Een beetje jager weet dan genoeg.

Het werd weer tijd voor een borrel, voor eenzame overpeinzingen. Hoe de nacht zou verlopen, hing van Dikker & Thijs af, maar in het Polderhuis hadden ze me verzekerd dat ik er op een gegeven moment doorheen zou slapen. Daar nam ik nog een tweede borrel op. Zo geschiedde. Ik had een redelijke nacht. Kraay jr liet niet meer van zich horen. ’s Nachts moest ik pissen, ik meende licht op het water te zien en de volgende ochtend, met de kano, ontdekte ik er riet was omgetrokken. Stropers? Het zou me niet verbazen, het zit hier vol met vis.

En dan heb je hier nog twee druktemakers, meerkoeten, en die eten het water leeg. Ik dacht dat ze alleen waterplanten aten, maar ze vissen ook. In ieder geval eten de waterplanten alsof ze beet hebben en schrokken de buit naar binnen zoals een reiger vis naar binnen gooit. Er wordt wel onderscheid gemaakt tussen ‘seisjes’ en ‘drijfsijsjes’. De drijfsijsjes, ‘Jansen & Jansen’ stoten soms een schelle toon uit, een schriel geluid. Geen kwaad woord over J & J. Het echtpaar bewaakte het kroost. Gister kwam de gehele familie tevoorschijn: pa, moe en de vier kleintjes. The Young Beatles

Vanochtend dreven er twee luie eenden, die in het geheel niet onder de indruk waren van de territoriumdrukte van J & J. Ze sliepen rustig verder en dreven af in noordelijke richting, weg in de mist. Het water werd warmer en de mistflarden werden dikker. ‘Witte wieven’ boven het land, boven het wateroppervlakte. Op de ochtendwandeling in het Tijdperk van Zwerk rond de Petgatten vroeg ik me af waar andere bewoners zich mee bezig houden. 

Mensen, daar heb ik het niet over. O.K. lammeren, schapen en een hoop paarden zie je , maar waar is de koe? Ik verlangde naar het oogcontact, naar die geduldige blik, naar een blijk van goede verstandhouding tussen mens en dier, naar peilloze diepten in een brave kop. In de verte zag ik een kudde achter schrikdraad. Ze zwaaiden met hun staart, ik zwaaide terug op mijn manier.

Ik had een rare ervaring deze dag. Dat wil ik best wel even kwijt.  Ik voer met de kano, rustig, ik peddelde nauwelijks. Ik weet niets van de onderwereld, noch van de bovenwereld. Ik ben een leek in die zaken. Opeens, schuin naar beneden, links onder, kijk ik in de ogen van een grote vis. De afmetingen moet u er zelf maar bij denken. Ik dacht meteen: Ik noem ‘em ‘Rink’. 

Daags erop komt medemens Willem langs met een bootje. Ik wees hem op grote vissen die je aan het wateroppervlakte kon zien kantelen en draaien.

‘Brasem’.

‘Ze spelen als dolfijnen.’

‘Prachtig.’ 

We keken ernaar. Ik dacht: 

‘Heel dit Petgatten de Feanhoop dat is Rink van der Velde.’ 

Verder zeg ik er niets over, want dit is een stiltegebied.