Avond, het was koud. De reigers, de kraaien waren lawaaiig. De ganzen trokken heen en weer. Het was druk op het landgoed de Pauwenhof. Overal vogels: in de peppels, in de abelen, in het riet. De eendenkooi zat vol. We zaten in de jachthut te schaken. Dat de concentratie er niet helemaal was, lag niet alleen aan het gevogelte. Er zijn momenten in het leven van een volwassen man dat hij er op uit wil, en dat het avontuur lokt. Daar hadden Oane en ik elkaar in herkend. We waren onrustig, maar we probeerden een potje te schaken. 

Was de gewone man in deze tijd van het jaar bezig met een hakselaar, bladblazer, of bosmaaier, bij ons zat de onrust in de kop. Het voltrok zich in stilte boven het schaakbord. Er hoefde ook niet altijd iets te gebeuren, het was niet aan seizoenen gebonden, het waren naweeën van een stormachtige jeugd. Dat had ons een frisse kijk gegeven op het leven. Eigenlijk waren we in onze jeugd gebleven, in een tweede jeugd dan, want de jaren begonnen te tellen. Oane was, net als jonkheer Althusius, in de vijftig en ik was de veertig nog niet gepasseerd. Ik werd als een jongeling verliefd op Beatrijs. Oane was verlicht. Hij was niet uitgestegen boven het menselijke bestaan – dat is een verhaal waar ik nu niet aan begin – Oane was teruggekomen naar de mensen, hij was afgedaald. Hij was nu niet alleen onder de mensen, hij was één met ze, één met de dieren. Oane was jachtopziener. Zijn of niet-zijn? Oane had dat achter zich gelaten, ik ook. Plots werden we opgeschrikt.

Zwaaiend licht door het bos. Een koplamp. Er komt een motor het erf op. Hij komt in de richting van de jachthut. Dat moet Witte Willem zijn. Een gevaarte op twee wielen wordt voor de ingang van de jachthut gestald. Hij laat de motor draaien, het geluid van borrelende pap. Een Harley Davidson.

Willem kwam binnen. Zonder veel plichtplegingen vroeg hij: ‘Althusius, waar zit hij. Ik heb een advocaat nodig’. Ons gepeins boven een schaakbord, het gekwetter van de vogels werd verstoord en Willem had de deur laten open staan.

‘Zou je die motor willen afzetten en de deur willen dichtdoen. We zitten hier aan een luisterroute, in een stiltegebied. We zijn aan het schaken.’ Willem deed wat hem gevraagd werd.

‘Althusius is er niet. Die heeft een zaak in Straatsburg, voor het hof. De jonkvrouw is mee,’ zei Oane. 

‘Ik heb hem dringend nodig.’ 

‘Morgenochtend belt ie, maandag zijn ze weer terug. Als je wilt, vertel het maar.’

Zo begon Oane vaak tegen Willem: ‘Nou vertel het dan maar.’ Alsof Willem een kind was dat ruzie had gekregen bij een spel en daarover kwam klagen. Ik wist wel waarom Oane dat deed. Hij was een keer opgepakt tijdens een strooptocht en Willem was er vandoor gegaan en later had hij geen commentaar. Willem zorgde toen voor de afzet en Oane wist waar je vis kon vangen en waar je strikken moest uitzetten. Oane nam het risico om gepakt te worden. Willem handelde ook in andere verboden waren, waarvan de straatwaarde ongekend was. Oane moest niets van die handel hebben. Willem had nu ook verschillende cafés. Een handige gozer. 

Iemand, die nooit een plaatje heeft gezien van Eric de Noorman kan zich niet goed een voorstelling van hem maken. Willem is een Noorman, een afstammeling in een rechte lijn van de Vikingen. Op zijn imposante lichaam tooit een hoofd met veel haar. Een snor die zich vermengt met zijn baard, een mond met strak kunstgebit, een kop met krullen. Als dat allemaal weggedacht wordt, was het meest sprekende aan hem: vlees. Willem was een man van vlees. In de sportschool had hij zijn lichaam getraind als een bodybuilder. Willem zag eruit als een opgepompte Viking. Zijn geliefde dracht was een spijkerbroek, T-shirt met een leren vest. Geen jas, een vest. Hij liet geen gelegenheid ongebruikt om het vlees met de tatoeages erop te tonen. Van kou leek hij geen last te hebben.

‘Ik heb mijn café verhuurd aan een filmploeg. Ik dacht dat ze het café wilden hebben voor de locatie, voor de sfeer, maar ze hebben het veranderd in een vooroorlogs café. Alles hebben ze eruit gehaald. Een tap, een peertje aan het plafond, een potkachel, wat stoelen, meer is niet van over. Als ik er iets van zeg, dan houden ze het contract omhoog. 

‘Meneer Willem, u heeft het zelf ondertekend. We betalen goed. Na afloop van de opnamen kunt u er weer in.’

Ik luisterde mee. Aanvankelijk had Willem gedacht dat die film hem leuke reclame en een gratis vakantie zou bieden, maar het café was onherkenbaar geworden en het zou hem veel tijd kosten om alles weer in de oude staat terug te brengen. Zijn inboedel was netjes opgeslagen, dat wel…Onbewogen en streng zei Oane: 

‘Dat filmen legt je toch geen windeieren.’

‘Dat is zo, maar ook een hoop werk en dat zit niet in het contract.’ 

‘Staat er niet in dat ze het weer in oorspronkelijke staat moeten opleveren?’ 

‘Nee.’

‘Waarom, heb je dat getekend?’

‘Ik wist niet dat ze zoveel zouden verbouwen. De buitenkant, de pui is ingepakt. ‘Bierhuis’ staat erop. Helemaal uit de tijd van de crisis. Je weet niet wat je ziet.’ Oane keek weer op het schaakbord.

‘Veel kans geef ik je niet. Je moet dit in onderling overleg regelen. Ik geef het door aan Althusius. Maandag is ie er weer. Hij belt met je,’ zei hij en deed snel een zet met éen van zijn lopers.

Voor Willem betekende zijn opmerking zoveel als: ‘En nu ingerukt, mars’. Oane beschouwde hem als een krijgsheer op z’n retour. Uiterlijk nog imposant, maar vanbinnen een doetje. Willem droop af op zijn gemotoriseerde pap. 

Oane was tengere, pezige man. Hij had ogen die je konden doorgronden. Hij was zwijgzaam. Soms onder de borrel of onder het genot van geurige rookwaren kwam hij op zijn praatstoel.

‘Heb je nog wat te roken, Pier? Je staat mat. Ik schenk een borrel.’

Ik keek naar het bord. Had ik niet opgelet? Had hij stukken verplaatst? Oane glimlachte. Hij was dan misschien wel neergedaald onder de mensen, maar met sommige had hij nog een appeltje te schillen. Niet met mij. Met Witte Willem? 

Hoe dan ook. Ik stond mat. Oane schonk in. Stomverbaasd zat ik op het schaakbord te turen. Ik snapte er helemaal niets van. Ik draaide een jointje en wachtte af tot hij begon te spreken.

De rust onder de vogels was nog niet volledig weergekeerd. Tammie hield zich slapende, maar had de oren gespitst. Was er een vos bij de kooi? 

‘Die Willem, dat is me er eentje…’ Zo leek Oane te beginnen, hij aarzelde alsof hij naar inspiratie zocht, maar niets kon vinden. Stilte. Hij had zich ook geen eenvoudige taak gesteld want Willem was toch wel een hakselaar, een bladblazer en een bosmaaier tegelijkertijd. Ik wachtte tot hij zou gaan spreken. Ik bekeek het schaakbord nog eens en probeerde een aantal zetten terug te gaan om te begrijpen wat hij me geflikt had. Het lukte me niet.

In mijn kop tolden herinneringen en associaties. Ik keek Oane aan. Die zat er rustig bij en leek in het geheel niet meer op zoek naar woorden. Die vond het allemaal best. Tammie lag nu onverschillig te slapen. Buiten werd het stil. Ik ging even op mijn veldbed liggen. Op mijn rug. Een weldadige rust trok in mijn lendenen. Ik dacht aan Beatrijs die nu in Groningen op de Kunstacademie zat. Ik wilde nog wat zeggen, ik wilde nog mijn tanden poetsen. Ik droomde weg. Voor mijn ogen verbrokkelden beelden in kristallen: het silhouet van Oane, het schaakbord, Willem op zijn motor. Tammie voor de kachel in het licht van de oude meester Jan Steen. Beatrijs, o Beatrijs. Ik sliep…

De volgende ochtend belde Althusius. Hij was op de hoogte van het geval. 

‘Willem heeft willens en wetens getekend. Hij dacht hier een voordeel uit te halen. Hij heeft niet verdiept in de filmproductie en wat daarbij nodig was. Het contract heeft hij zelfs niet gelezen.’ 

‘We doen niets,’ zei Oane, ‘Pak de fiets, wij gaan even polshoogte nemen. De opnamen zijn in volle gang.’

Er vliegt een Messerschmitt over, achterna gezeten door een Spitfire. Er liggen bomen over de weg. Kraters zijn in het wegdek geslagen. Straatstenen overal. Het dorp ziet er geheel anders uit dan wij het kennen. Alsof een deel van Sloten in Balk is gebouwd of omgekeerd. Er staan hoge palen opgesteld met lichten zoals bij het voetbalveld. Eronder: een paar ouderwetse lantarenpalen met een zwak schijnsel van Philips spaarlampen, een hondenkar, een Duitse legerauto waaruit rook komt, Canadese jeeps. Een vliegtuigwrak ligt klaar op een grote trailer. Allemaal decor en overal soldaten in Duitse uniformen en bekende mensen die ik niet ken, maar die een uitstraling met zich meedragen van ‘Kijk mij eens. Ik ben een beroemdheid’. Van mijn leven zag ik zoveel kabels, camera’s en regieassistentes. Deze filmploeg houdt van lekker eten en drinken en ook dat hebben ze goed geregeld: drie autobussen voor de catering.

Gewoonlijk werd het café werd in deze tijd omgebouwd tot een skihut, nu was het een bierhuis in oorlogstijd. De filmset was afgezet voor publiek. Bierhuis uit het verleden, maar ook een modern café zonder inkomsten. Willem zat te somberen op zijn motor. Hij had niets om handen en hij moest op enige afstand naar het decor en de beroemdheden uit de Randstad kijken. Hij mopperde tegen zijn medestanders. Was Witte Willem, remake van Erik de Noorman, op z’n retour? Deze invasie werd hem te veel. 

‘Althusius heeft gebeld. Hij neemt contact met je op.’, zei Oane.

Op de terugweg zei ik: ‘Dat is niet waar. Dat gaat Althusius helemaal niet doen.’ 

‘Jij weet het beter? Nou, zeg hem dat dan, als je zo nodig moet…’ 

Ik heb nooit meer iets over die film gehoord. Later is er bij Willem een inval gedaan door de Fiod, samen met het parket uit Leeuwarden. Z’n Harley was ie kwijt. Maar, dat had meer van doen met die andere handel van ‘em, geloof ik. 

BB

(Verhaal in een feuilleton over mijn fictieve Friese familie. Gods zegen rust op deze akkers. Vertaald in het door Baukje Stavinga. Verschenen in Hjir 36(2007)3. Opgenomen inIen mei de dingen (Friese PersBoekerij/Noordboek, 2009. Veertien afleveringen verschenen in Ien mei de dingen (Noordboek) en in vervolg daarop verschenen er meerdere afleveringen in Ensafh. Avonturen met, Pier Perfect, Oane, Witte Willem, The Daltons, Jonkheer Althusius, de jonkvrouw en het kooikerhondje Tammie).