Schaatsen is schrijven*

Op 10 december 1987 meldde ik me weer eens aan als lid aan bij de Vereniging ‘De Friesche Elfsteden’. Dat had ik in 1985 en in 1986 ook al gedaan. Vele brieven. Er was een ledenstop. Hoe ik als lid kon worden ingeschreven, maakte mij niet uit. Ik deed het bestuur de suggestie aan de hand om me, als gewoon lid niet kon, dan maar als ‘erelid’, als ‘deskundige’, als ‘journalist’, of als ‘speciaal afgezant voor het Koninklijke huis’ in te schrijven.

‘Waar een wil is, is een weg. Die weg kan lang zijn, als ie maar weer na 200 kilometer schaatsen, in Leeuwarden, ongeacht welke tegenslagen, eindigt,’ schreef ik steeds.

Schrijven is oplossingen zoeken. Ik had ook nog een oplossing van een geheel andere orde voor mijn deelname en daar had ik een stelling bij mijn proefschrift van gemaakt: ‘Zij die dit jaar (in 1987) ongestoord de Elfstedentocht hadden willen rijden, hadden dit kunnen doen door zich in te schrijven bij de Noorderrondritten’. De Elfstedentocht reed ik in 1985 en 1986. In 1987 het jaar dat ik promoveerde, deed ik de Noorderrondritten. 

De toenmalige secretaris Witsen Elias schreef mij terug op 29 december 1987 ‘Uw 10estelling is zeer aanbevelenswaardig: zij met deze mutatie: ‘Zij die dit jaar de Elfstedentocht niet hadden kunnen rijden, deden er beter aan zich in te schrijven voor de Noorderrondritten’.

In 1997 zat ik vast in de sneeuw in Zuid-Frankrijk. Ik had als gastlid een startbewijs. Niets aan te doen. Over die tocht kan ik niets melden. Alleen tranen. Vorig jaar had ik ook een startbewijs. Geen tocht. Dit jaar geen startbewijs. Het lijkt mij nu, 18 februari 2008, wel heel onwaarschijnlijk dat het er nog van komt. Ik noem dit, naar Al Gore, de nobelprijswinnaar, ‘goor’ weer. Veel te warm voor een gewone winter. 

Het jaar dat ik ingeloot word, ben ik blij en vrolijk. Ik train, ik schrijf. Het jaar dat is niet ben ingeloot doe ik het zelfde, maar minder vrolijk, minder goed getraind. Wel of niet ingeloot: Schaatsen is schrijven.

Misschien is het bij alle feestelijkheden rond de 100 jarige feestviering aardig om iets over de Noorderrondritten te melden. Is de Elfstedentocht de tocht der tochten, de Noorderrondritten zijn waarachtig geen doekje voor het bloeden. Ik heb mijn ervaringen met de Noorderrondritten verwerkt in een verhaal ‘Het gaat gebeuren’ ( ‘It sil heve ‘)

Ik citeer: Toen begon de vorst: ‘De bijen sitte ticht op elkoar boppe yn’e koer en beweechden allinne harren wjukjes om waarm te bliuwen. De keninginne leit gjin aaikes mear. De einen swimme hieltyd mar rûntsjes yn de wekken by de doarpen. De guozzen binne fuort, de mollen ha harren ferskûle. De wyn waait út it noardeasten. Stoarmkrêft 7. Min tsien. It fjild leit er skraal  by, tinne streken stosnie. Der wurdt net mear meald.  Heal jannewaris. De wyn hoecht noch mar ien nacht lizzen te gean. Dat bart. Alles sit daliks potticht. De televyzje bringt allinne noch bylden yn swart en wyt. It hiele noarden sjocht der út as in lânskip fan Armando. Elkenien, alles is der klear foar. It sil heve.’

Mocht ik bij mijn twee Elfstedentochten pas om halftien weg, hier ging ik om zes uur achter de professionals aan. Bij mijn Elfstedentochten had ik een probleem van eindeloze files. Pas na Franeker kon ik beginnen met schaatsen. Bij deze rit kwam het er meteen op aan. Kunstlicht nog bij de start, aardedonker na 20 meter. Door de wind lag er overal zand op het ijs. Ik reed in het donker op botte schaatsen. 

Schaatsen is schrijven? Schaatsen is glijden! 

Ik citeer: ‘Do sakkest goed troch de knibbels. Ungefear krekt like heech as op it húske, mar do giest net op’e bril sitten. De hannen los op’e rêch, skouders nei ûnderen. It idee fan reedriden is glydzje. Glydzje efter dyn gewicht oan. Do bringst earst it gewicht oer, dêrnei setst dyn foet der ûnder. Do hast yn’e gaten datst glydst, ast goed mei dyn hakke ôfsette kinst. By it ôfsetten hast it gewicht oan’e bûtekant fan’e reed. Do draaist de reed mei it ôfsetten nei binnen. Do setst fansiden ôf… Dêrby draachst by datst efter dyn gewicht oan rydst en datst mei de hakke ôfsetst…’

Glijden was hier onmogelijk. Om zes uur los. Er waren geen schaatsers waarachter ik mee kon rijden en die beschutting boden tegen de wind: deze tocht moest op kracht. 150 kilometer.

Ik ben een ochtendmens. Rond melkerstijd lig ik te woelen. De tekstverwerker staat te wachten. 

Toen kraste ik in het donker over het ijs. Het bracht de stilte met zich mee van de werkkamer waarin een verhaal tot een goed einde moet worden gebracht: 

Plots, door het open raam, waait een gore wind van stormkracht 7. De temperatuur zakt minstens 10 graden. Ik volhard in mijn eenzame schrijverij door dit stukje voor de 100-jarige ‘Elf Steden’ naar de Leeuwarder Courant te sturen. Ik zend het weg via de digitale snelweg. Verkleumd, in pyjama, blijf ik achter. Eenzaam achter mijn toetsenbord: zonder startbewijs, nog steeds geen lid van de vereniging. Helemaal alleen.

BB

* Verschenen in het Fries en Nederlands in: Mijn Elfstedentocht, Ware verhalen van en over gewone rijders (Friese Pers boekerij, 2008)